Opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden. Steden kregen het stadsrecht van de landheer. Wat hield dit in? (Tijdvak 4, KA 14).
Zo mochten ze zichzelf besturen en hadden ze een eigen rechtspraak. Ze hoefden daarvoor dus niet meer naar de heer. Het bestuur en rechtspraak waren in handen van de schout en schepenen. De schepenen werden gekozen door de burgers, de schout was vaak een vertegenwoordiger van de heer. Daarbij hadden steden nu ook het recht om een stadsmuur te bouwen: hij profiteerde namelijk óók van de handel. De steden moesten de heer namelijk jaarlijks belasting betalen. En hoe populairder een stad, hoe meer handelaren kwamen en dezen moesten wel tol betalen, als ze langs een weg wilden of over een brug wilden oversteken. Deze vrijheden waren bijvoorbeeld dat burgers geen herendiensten meer hoefden te verrichten, geen militaire verplichtingen meer hadden (dus dienen als soldaat in het leger van de heer), geen tol te betalen en het houden van markten.
REACTIES
1 seconde geleden